Eenden

Ik rende op mijn nieuwe hardloopschoenen door het park en zag de eerste krokussen. Het was pas februari en de meeste zaten nog in de knop. De krokussen vormden een rechthoek met ogenschijnlijk even grote tussenruimtes, als waren ze met militaire precisie gearrangeerd.

Een paar knoppen begonnen al uit te komen, ongedurig als soldaten die te vroeg hun geweer presenteerden. Hun smalle paarse bladeren braken los en strekten zich uit naar de zon.

Een kleine twintig jaar geleden plukte ik hier een krokus, tot boosheid van mijn moeder. “Je mag wel boterbloemen of paardenbloemen plukken”, zei ze streng, “maar geen krokussen.” Ik snapte niet waarom één geplukte krokus zo erg was maar gehoorzaamde en plukte sindsdien nooit meer een krokus.

Hijgend liep ik langs een tweede veld krokussen. Ik tuurde naar links, op zoek naar iets paars, maar alle knoppen stonden nog strak in de houding. Een zweetdruppel gleed in mijn ooghoek. Ik knipperde en keek weer voor me uit.

*

Ik vervolgde mijn weg langs de brede sloot. Dikke lagen zompig kroos kropen tegen de houten bielzen van de kade op. Een jonge witte eend dook half onder water. Zijn hakken – hebben eenden hakken? – staken boven het wateroppervlak uit. Om hem heen dobberde een handvol soortgenoten. Deze eenden waren hier vijftien jaar geleden ook al. Nou ja, niet deze: hun voorouders. Als je dat zo kunt zeggen bij eenden.

Ik probeerde uit te rekenen hoeveel generaties eenden hier waren geweest sinds mijn vertrek. Het lukte niet, om de eenvoudige reden dat ik geen idee had van de gemiddelde levensduur van eenden.

Sowieso weet ik weinig van eenden – en dat terwijl ik ze jarenlang liefdevol heb gevoerd. De bakker in het dorp verkocht voor een halve gulden zakken oud brood. Ik was, geloof ik, de enige klant die er speciaal voor kwam. En anders wel de enige die er elke dag voor kwam.

Op een dag zei de bakker vrolijk: “Voor de eendjes?” Ik schrok en werd rood. Hoe wist hij dat ik ermee naar het park ging? Ik ging ervan uit dat hij dacht dat mijn ouders mij uit armlastigheid om oud brood stuurden. Die gedachte ervoer ik als minder beschamend dan het hebben van eenden als beste vrienden.

Ik was mijn hardloopconcentratie kwijt en stapte met één been in een modderplas. Ik besloot me weer op de route te richten.

*

Na een minuut zag ik aan het water een man staan. Slobberige spijkerbroek, bontkraag, vermoeid gezicht. Hij rookte shag en staarde naar het water.

Ik herkende hem. Deze man stond hier al te roken toen ik richting de eenden fietste, een zak muf tijgerbrood slingerend aan mijn stuur. Destijds was hij misschien zo oud als ik nu ben. Waar ik in de tussentijd weg was geweest, overal had gewoond, vrienden in de mensenwereld had gemaakt, stond hij hier nog steeds te roken.

Mijn hart liep vol met medelijden, maar ik wist niet hoe terecht dat was. Misschien was deze man volmaakt tevreden hier, in de lichte trance van de nicotine en met een uitzicht gevormd door de abstracte voorstellingen in het wateroppervlak.

De man stond roerloos stil, leek één met zijn omgeving. Onderdeel van de plaatselijke biotoop. Een rokende bleke krokus met een bontkraag, hopend op wat zon. Hij keek niet op toen ik passeerde.

*

Ik liep nog een kilometer door, tot het begon te regenen en ik rechtsomkeert maakte.

Ik zag een krokus in het gras, op afstand van de rest. Ik zag een eend die een plastic lint probeerde op te eten.

Ik zag de man nog steeds naar het water kijken. Dikke regendruppels braken de tekeningen in het oppervlak. Zijn capuchon bleef omlaag, hij rolde een nieuwe peuk.

Ik weet weinig van eenden. Ik weet niets van mensen. Ik weet nu waarom je geen krokussen mag plukken.

Geef een reactie

Jouw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.